In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle Bij hen, die zich in rijen scharen.
1 En bij hen die berispen.
2 En bij de verkondigers der Vermaning.
3 Voorwaar, (voorwaar), uw God is één (enig God),
4 Heer der hemelen en der aarde en van alles wat er tussen is, de Heer van het Oosten.
5 Wij hebben de laagste hemel met sterren versierd.
6 Als bescherming tegen iedere opstandige Satan.
7 Zij kunnen van de verheven bijeenkomst niets horen en zij worden van elke kant verdreven.
8 Als verworpenen en er is voor hen een voortdurende straf;
9 Maar hij die steelsgewijze opvangt, hem achtervolgt een heldere vlam.
10 Vraag hun (de ongelovigen) of zij moeilijker zijn te scheppen, dan andere (dingen) die Wij hebben geschapen. Voorzeker, Wij hebben hen uit vaste klei geschapen.
11 Neen, gij verwondert u en zij spotten.
12 En wanneer zij vermaand worden, trekken zij er geen lering uit.
13 En wanneer zij een teken zien, bespotten zij het.
14 En zij zeggen: "Dit is niets dan een klaarblijkelijke tovenarij."
15 "Zullen wij wanneer wij dood zijn en stof en beenderen zijn geworden, worden opgewekt?
16 En onze voorvaderen ook?"
17 Zeg: "Ja, terwijl gij vernederd zult zijn."
18 Er zal slechts één roep zijn en ziet, zij zullen beginnen te zien.
19 Dan zullen zij zeggen: "Wee ons! Dit is de Dag der vergelding."
20 (Allah zal zeggen:) "Dit is de Dag der Beslissing die gij placht te verloochenen.
21 Verzamelt de onrechtvaardigen, hun metgezellen en hetgeen zij aanbaden
22 Naast Allah. Leidt hen dan naar het pad van het Vuur;
23 Doch houdt hen staande want zij moeten worden ondervraagd."
24 "Wat scheelt u dat gij elkander niet helpt?"
25 Neen, op die Dag zullen zij onderworpen zijn.
26 Sommigen hunner zullen zich tot anderen wenden, elkander wederkerig ondervragend.
27 Zij zullen zeggen: "Voorwaar, gij placht ons op de goede weg tegen te houden."
28 Zij zullen antwoorden: "Neen, gij waart zelf geen gelovigen."
29 En wij hadden geen macht over u, maar gij waart een overtredend volk.
30 Nu is het woord van onze Heer omtrent ons werkelijkheid geworden. Wij zullen gewis (de straf) smaken."
31 En wij deden u dwalen omdat wij zelf in dwaling waren."
32 Waarlijk, op die Dag zullen zij allen deelgenoten zijn in de straf.
33 Zo behandelen Wij de schuldigen;
34 Voorzeker toen er tot hen werd gezegd: "Er is geen God naast Allah", waren zij vanmatigend.
35 En zeiden: "Zullen wij onze Goden voor die waanzinnige dichter opgeven?"
36 Neen, hij is met de Waarheid gekomen en heeft die van de (vroegere) boodschappers bevestigd.
37 Gij zult de pijnlijke straf gewis ondergaan.
38 En gij zult slechts worden vergolden voor hetgeen gij deedt.
39 Maar de uitverkoren dienaren van Allah.
40 Zullen een bekende voorziening ontvangen;
41 Zij zullen vruchten ontvangen, en worden geëerd,
42 In tuinen van gunsten,
43 Op rustbanken. tegenover elkander.
44 En een beker zal hun worden rondgereikt uit een stromende bron.
45 Helder, smakelijk voor de drinkenden,
46 Waardoor geen dronkenschap zal ontstaans noch zullen zij er door worden uitgeput.
47 En naast hen zullen vrouwen zijn van bescheiden blik met mooie ogen.
48 Rein, alsof zij zorgvuldig bewaarde eieren waren.
49 En enigen hunner zullen zich tot anderen wenden, elkander ondervragend.
50 Een hunner zal zeggen: "Ik had een metgezel,
51 Die placht te zeggen: "Bevestigt gij inderdaad,
52 Dat wanneer wij dood zijn en tot stof en beenderen geworden, ons inderdaad wordt vergolden?"
53 Hij zal vragen: "Wilt gij opzien?"
54 Dan zal hij kijken en hem in het midden van het Vuur zien.
55 Hij zal zeggen: "Bij Allah, gij deedt mij ook bijna te niet gaan."
56 "En ware het niet door de gunst van mijn Heer, ik zou ook tot hen behoren die daar aanwezig zijn.
57 Zullen wij niet sterven,
58 Na onze eerste dood, noch worden gestraft?
59 Voorwaar, dit is de opperste zegepraal."
60 Laat daarom de werkers voor zo iets werken.
61 Is dit een beter onthaal of de boom van Zaqqoem?
62 Voorzeker, wij hebben deze tot een beproeving voor de onrechtvaardigen gemaakt.
63 Het is een boom die uit de bodem der hel ontspringt.
64 De trossen er van zijn als de koppen van duivels.
65 En zij zullen er zeker van eten en er hun buik mee vullen.
66 Dan zullen zij bovendien een drank van kokend water ontvangen.
67 Daarna zal hun terugkeer zeker naar het Vuur zijn.
68 Zij vonden inderdaad hun voorvaderen in dwaling.
69 En zij haastten zich in hun voetstappen voort.
70 En voorzeker dwaalden vóór hen velen der ouden.
71 En Wij hadden waarschuwers tot hen gezonden.
72 Ziet dan hoe het einde was van hen die waren gewaarschuwd.
73 Met uitzondering der uitverkoren dienaren van Allah.
74 Noach riep Ons aan, en hoe uitmuntend zijn Wij in het verhoren.
75 Wij redden hem en zijn familie uit de grote nood;
76 En Wji maakten zijn nakomelingen tot de overlevenden.
77 En Wij lieten voor hem onder de komende geslachten (de groet):
78 "Vrede zij Noach onder de volkeren."
79 Zo belonen Wij inderdaad hen die goed doen.
80 Hij was voorzeker één Onzer gelovige dienaren.
81 Dan deden Wij de anderen verdrinken.
82 En voorwaar, tot zijn partij behoorde Abraham;
83 Toen hij tot zijn Heer kwam met een deemoedig hart;
84 En hij tot zijn vader en tot zijn volk zeide: "Wat aanbidt gij?
85 Kiest gij valse goden naast Allah?
86 Hoe denkt gij over de Heer der Werelden?"
87 En hij (Abraham) redetwistte over de sterren,
88 En zei: "Ik ben er ziek van."
89 En zij wendden zich van hem af en gingen weg.
90 En hij ging heimelijk tot hun goden en zeide: "Waarom eet gij niet,
91 Wat scheelt u, dat gij niet spreekt?"
92 Dan begon hij hen met de rechter hand te slaan.
93 En zij (de afgodendienaren) haastten zich naar hem toe.
94 Hij zeide: "Aanbidt gij hetgeen gij zelf hebt uitgebeeld,
95 Terwijl Allah u en uw handwerk heeft geschapen?"
96 Zij zeiden: "Laat ons een omheining bouwen en hem in het vuur werpen."
97 En zij hadden een komplot tegen hem gesmeed, maar Wij vernederden hen.
98 Hij zeide: "Ik ga naar mijn Heer, Die zal mij leiden.
99 Mijn Heer, schenk mij een nakomeling die goed zal zijn."
100 Dan gaven Wij hem de blijde tijding van een verdraagzame zoon.
101 En toen deze de knapenleeftijd bereikte, zeide hij: "O mijn lieve zoon, ik heb in een droom gezien, dat ik u heb te offeren. Zie, wat zegt gij daarvan?" Deze antwoordde: "O mijn vader doe zoals u bevolen is, gij zult mij, indien Allah het wil, zeker geduldig vinden."
102 En toen zij zich beiden aan (Gods bevel) hadden onderworpen, en hij hem plat op zijn voorhoofd had gelegd,
103 Riepen Wij hem toe: "O Abraham,
104 Gij hebt de droom reeds vervuld. Zo belonen Wij inderdaad degenen, die goed doen."
105 Dit was voorzeker een grote beproenng.
106 En Wij verlosten hem door een groot offer.
107 En Wij lieten voor hem onder de komende geslachten (de groet):
108 Zo belonen Wij hen die goed doen.
110 Voorwaar, hij was één Onzer gelovige dienaren.
111 Wij gaven hem het blijde nieuws van Izaäk, een profeet onder de rechtvaardigen.
112 En Wij zegenden hem en Izaäk. En er zijn er onder hun nageslacht die goed doen en anderen die zichzelf openlijk onrecht aandoen.
113 Wij bewezen inderdaad gunsten aan Mozes en Aäron.
114 En Wij redden hen beiden en hun volk uit een grote nood;
115 En Wij hielpen hen (tegen de Egyptenaren) en zij waren het die de overwinning verkregen.
116 En Wij gaven hun het duidelijke boek.
117 En leidden hen op het rechte pad.
118 Wij lieten voor hen, onder de komende geslachten (de groet):
119 "Vrede zij Mozes en Aäron."
120 Voorzeker zo belonen Wij degenen die goed doen.
121 Voorwaar zij behoorden tot Onze gelovige dienaren.
122 En Elias was óók een der boodschappers
123 Toen hij tot zijn volk zeide, "Wilt gij niet godvruchtig zijn?
124 Wilt gij Baäl aanroepen en de beste Schepper verzaken,
125 Allah, uw Heer en de Heer uwer voorvaderen?"
126 Maar zij verloochenden hem en zij zullen zeker worden overgeleverd.
127 Met uitzondering der uitverkoren dienaren van Allah.
128 En Wij lieten voor hem onder de komende geslachten (de groet):
129 Voorzeker zo belonen Wij degenen, die goed doen.
131 Voorwaar, hij was één Onzer gelovige dienaren.
132 En Lot was voorzeker óók een der boodschappers.
133 Toen Wij hem en zijn familieleden redden,
134 Met uitzoudering van zijn vrouw die tot de achterblijvenden beboorde.
135 En Wij vernietigden de anderen.
136 En gij gaat hen (de plaats waar dezen woonden) zeker 's morgens voorbij
137 En 's avonds. Wilt gij dan niet begrijpen?
138 En Jonas was voorzeker ook een der boodchappers.
139 Toen hij in het geladen schip vluchtte,
140 En hij lootte en werd (overboord) geworpen.
141 Een grote vis slokte hem op terwijl hij zelfverwijt had.
142 Indien hij niet behoorde tot hen die Ons verheerlijken,
143 Dan zou hij in diens buik zijn gebleven tot de Dag der Opstanding.
144 Wij wierpen hem op een kaal strand terwijl hij ziek was.
145 En Wij lieten een pompoen voor hem opgroeien.
146 En Wij zonden hem als boodschapper tot honderdduizend of meer mensen.
147 En zij geloofden, daarom gaven Wij hun voor een korte tijd de voorziening (van dit leven).
148 Vraag hun nu of hun Heer dochters heeft terwijl zij zonen hebben?
149 Hebben Wij de engelen als vrouwelijke wezens geschapen, terwijl zij getuigen waren?
150 Welnu, door hun verzinsel zeggen zij:
151 "Allah heeft verwekt." Maar zij zijn stellig leugenaars.
152 "Heeft Hij dochters gekozen boven zonen?
153 Wat scheelt u? Hoe oordeelt gij?
154 Wilt gij dan niet nadenken?
155 Of hebt gij een duidelijk bewijs?
156 Toont dan uw Boek, indien gij waarachtig zijt."
157 En zij beweren een bloedverwantschap tussen Hem en de djinn, terwijl de djinn zeer goed weten, dat zij voor Hem zullen worden gebracht.
158 Verheven is Allah boven hetgeen zij zeggen.
159 Met uitzondering van de uitverkoren dienaren van Allah.
160 Voorwaar, gij en wat gij aanbidt,
161 Gij kunt niemand verleiden tegen Hem.
162 Behalve hem die het Vuur zal binnengaan.
163 En er is niet één onzer of hij heeft een vaste plaats.
164 Waarlijk wij zijn degenen die in rijen gerangschikt zijn.
165 En voorzeker wij verheerlijken (God).
166 En zij plachten te zeggen:
167 "Als wij een vermaning hadden gehad van de ouden.
168 Zouden wij zeker Allah's uitverkoren dienaren zijn geworden."
169 Toch verwerpen zij deze, maar zij zullen het weldra te weten komen.
170 En waarlijk, Ons woord aangaande Onze dienaren, de boodschappers, is reeds uitgesproken.
171 Voorzeker, zij zijn het die geholpen zullen worden.
172 En Onze schare is gewis overwinnaar.
173 Wend u daarom voor een wijle van hen af.
174 En sla hen gade; want zij zullen het weldra inzien
175 Willen zij dan Onze straf verhaasten?
176 Maar wanneer deze op hun land nederdaalt zal de dag slecht zijn voor degenen, die werden gewaarschuwd.
177 Wend u daarom voor een wijle van hen af.
178 En let op, zij zullen het weldra inzien.
179 Verheven is uw Heer, de Heer van Roem en Macht, boven hetgeen zij zeggen!
180 En vrede zij de boodschappers!
181 En alle roem behoort aan Allah, de Heer der Werelden.
182